Begrotingstekort: verschil tussen versies
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | [[ | + | Een '''begrotingstekort''' ontstaat als de uitgaven ([[Aflossing (financieel)|aflossing]] inbegrepen) van de [[Rijksoverheid]] (in Nederland) of de [[Belgische Staat]] in een jaar hoger liggen dan de inkomsten. |
− | [[ | + | De ''inkomsten'' bestaan uit de heffing van [[Belasting (fiscaal)|directe en indirecte belastingen]], en [[niet-belastingontvangsten]] (dividenden uit staatsdeelnemingen en in Nederland vooral [[aardgasbaten]]). De ''uitgaven'' bestaan uit de bestedingen van de [[ministerie]]s. |
− | + | Het [[Ministerie van Financiën (Nederland)|ministerie van Financiën]] financiert de [[staatsschuld]] door het uitschrijven van [[obligatie]]s op de [[kapitaalmarkt]]. Aan het eind van de [[Looptijd (financiering en belegging)|looptijd]] moet een obligatielening worden afgelost. Als de overheidsuitgaven hoger zijn dan de inkomsten, dan moet het af te lossen bedrag opnieuw geleend worden. Ook de aflossingen die gedaan worden op de staatsschuld behoren tot de uitgaven. | |
− | + | In de [[Miljoenennota]] die in Nederland op [[Prinsjesdag]] wordt gepubliceerd, wordt een begroting van inkomsten en uitgaven voor het volgende jaar gepresenteerd. De [[Najaarsnota]] geeft een tussentijds overzicht van het lopende begrotingsjaar. | |
+ | Het begrotings- en het [[financieringstekort]] worden vaak vermeld als percentage van het [[bruto binnenlands product]] (BBP). Doordat het bbp op de middellange termijn door verschillende factoren toeneemt, neemt de relatieve staatsschuld af wanneer de absolute staatsschuld constant blijft. | ||
− | + | Het begrotingstekort wordt ook wel de [[financieringsbehoefte]] genoemd. Het begrotingstekort wordt vaak verward met het financieringstekort en het [[overheidstekort|overheids-]] of [[EMU-tekort]]. | |
− | + | ||
− | + | ||
− | + | ||
− | + |
Versie van 13 sep 2017 om 10:30
Een begrotingstekort ontstaat als de uitgaven (aflossing inbegrepen) van de Rijksoverheid (in Nederland) of de Belgische Staat in een jaar hoger liggen dan de inkomsten. De inkomsten bestaan uit de heffing van directe en indirecte belastingen, en niet-belastingontvangsten (dividenden uit staatsdeelnemingen en in Nederland vooral aardgasbaten). De uitgaven bestaan uit de bestedingen van de ministeries.
Het ministerie van Financiën financiert de staatsschuld door het uitschrijven van obligaties op de kapitaalmarkt. Aan het eind van de looptijd moet een obligatielening worden afgelost. Als de overheidsuitgaven hoger zijn dan de inkomsten, dan moet het af te lossen bedrag opnieuw geleend worden. Ook de aflossingen die gedaan worden op de staatsschuld behoren tot de uitgaven.
In de Miljoenennota die in Nederland op Prinsjesdag wordt gepubliceerd, wordt een begroting van inkomsten en uitgaven voor het volgende jaar gepresenteerd. De Najaarsnota geeft een tussentijds overzicht van het lopende begrotingsjaar.
Het begrotings- en het financieringstekort worden vaak vermeld als percentage van het bruto binnenlands product (BBP). Doordat het bbp op de middellange termijn door verschillende factoren toeneemt, neemt de relatieve staatsschuld af wanneer de absolute staatsschuld constant blijft.
Het begrotingstekort wordt ook wel de financieringsbehoefte genoemd. Het begrotingstekort wordt vaak verward met het financieringstekort en het overheids- of EMU-tekort.